Het is 21 juni 1572. Voor de Goudse Kleiwegpoort staat een klein legertje soldaten onder leiding van jonkheer Adriaan van Swieten. Eigenlijk is het niet meer dan een ongeregeld zootje avonturiers dat toegang tot de stad eist. Maar ze zijn wel vastberaden. De mannen zijn op pad gestuurd door niemand minder dan Willem van Oranje. Zij moeten Hollandse steden overhalen de zijde van de prins te kiezen. Na de verovering van Gouda wordt Van Swieten gouverneur en baljuw van de stad. Hij overlijdt in 1584 en wordt begraven in de Sint Janskerk.
Vaste voet aan grond
Het is Willem van Oranje die in 1568 besluit de wapens op te nemen tegen de machtige heerser koning Philips de Tweede. Deze in Spanje wonende vorst regeert Nederland met harde hand. Hij legt hoge belastingen op en tast oude rechten van de adel aan. Ook treedt hij meedogenloos op tegen iedereen die afwijkt van de leer van de katholieke kerk. Oranje en zijn medestanders, waaronder Adriaan van Swieten, pikken dit niet langer. Zij proberen het leger van Philips de Tweede diverse keren aan te vallen. In het begin hebben zij weinig succes. Pas op 1 april 1572 keert het tij. Een paar scheepjes met opstandelingen komen door een verkeerde wind aan land bij Den Briel. Het Spaanse garnizoen, dat dit Hollandse stadje moet beschermen, blijkt net naar een andere stad te zijn gestuurd. De opstandelingen kunnen het stadje dan ook moeiteloos innemen. Voor het eerst hebben zij vaste voet aan de grond in Holland. Snel proberen zij hun gebied uit te breiden en trekken in kleine groepjes verder Holland in.
Zonder bloedvergieten
Berichten over de opmars van de opstandelingen bereiken weldra ook Gouda. Het zijn niet bepaald geruststellende mededelingen. De opstandelingen blijken het vooral gemunt te hebben op katholieke kerken en geestelijken. Absoluut dieptepunt is de gruwelijke moord op negentien priesters in de buurt van Den Briel. De priesters gaan de geschiedenis in als de Martelaren van Gorcum. Geen wonder dat de angst in Gouda toeslaat. De stad staat tot dan bekend als gezagsgetrouw en goed katholiek. Toch onderhouden enkele voorname Gouwenaren in het geheim contacten met de opstandelingen. Oranje schrijft zelfs een brief aan burgemeester Jan van Rosendael, waarin hij vraagt de opstand te steunen. Op het moment dat Van Swieten voor de stad verschijnt, opent Gouda zonder verzet de poorten. Niet alleen uit angst voor geweld, maar ook door steun van binnenuit. Slechts één stadswacht raakt gewond aan zijn hoofd. Het legertje van Van Swieten marcheert over de Kleiweg naar het stadhuis op de Markt. Van Swieten zal er het stadsbestuur toespreken. Er ontstaat een oploop van nieuwsgierigen. Eén ruiter op een zwarte merrie zonder zadel en toom rijdt ondertussen rondjes door de stad om de massa in bedwang te houden.
Eed van trouw
Jonkheer Adriaan van Swieten (1532-1584) is een opstandeling van het eerste uur. Al in 1566 sluit hij zich aan bij de opstandige edelen. Als Alva naar de Nederlanden gestuurd wordt om de opstand neer te slaan, vlucht Van Swieten. Hij zoekt zijn heil in Duitsland, net als Oranje. Daar toont hij zich een fanatiek aanvoerder en krijgt de leiding over enkele schepen. Deze watergeuzen krijgen de opdracht de Noordzee onveilig te maken door vijandige schepen aan te vallen. Van Swieten is erbij als Den Briel in hun handen valt. Voor hem is dit slechts een tussenstop, want hij heeft het gemunt op een grotere stad. De verovering van Gouda ziet hij als een persoonlijke triomf. Zijn toespraak voor de Goudse vroedschap is dan ook zeer emotioneel. Hij haalt fel uit naar koning Philips de Tweede, die de rechten van zijn onderdanen heeft aangetast. De Goudse bestuurders moeten breken met het Spaanse gezag vindt hij. Zij moeten allen een eed van trouw zweren aan de Oranjestadhouder. Van Swieten wordt gouverneur en baljuw van de stad. Hij overlijdt in 1584 en wordt begraven in de Sint Janskerk.