Al in de dertiende eeuw wordt in Gouda turf verhandeld. Vooral het veen ten westen van de stad levert hoogwaardige turf op. Het blijkt goede brandstof te zijn voor huiselijk gebruik en zeker ook voor de turfstokende Goudse industrieën. Vooral dankzij het productieve ‘slagturven’ is Gouda Hollands grootste turfmarkt en overslaghaven. Het aantal Gouwenaren onder de turfschippers loopt dan ook snel op. Eind zestiende eeuw zijn velen van hen van de turfvaart afhankelijk. Pas in de negentiende eeuw, als de kolenstook de turfstook vervangt, komt een einde aan deze lucratieve tak van industrie.
Turfwinning
Grote delen van Holland en Utrecht zijn in eerdere millennia met een steeds dikkere veenlaag bedekt geraakt. Veen bestaat uit gehumificeerd plantaardig materiaal, dat - als het lang genoeg blijft liggen - uiteindelijk steenkool wordt. Uitgestoken en gedroogd veen, turf genaamd, is ook bruikbaar als brandstof en wordt daar al in de Romeinse tijd voor gebruikt. Wanneer de ontginning van het Hollandveen in de middeleeuwen op gang komt, wint men steeds meer turf. Oorspronkelijk berust de turfwinning of vervening op turfsteken, het uitsteken van stukken veen tot het grondwaterniveau is bereikt. Omdat de geschikte veengrond afneemt en het grondwaterpeil stijgt, neemt de Hollandse turfvoorraad rond 1500 af. Nieuwe technieken bieden uitkomst: vanaf 1530 gaat men over op natte turfwinning met de baggerbeugel: het slagturven. Hierbij baggeren baggeraars of veenmannen het veen uit tot wel vier meter onder water. Dit ‘slijk’ wordt op legakkers gebracht om te drogen en vervolgens in baksteengrote turven te snijden. Na verdere droging varen de veenmannen de turven voor opslag naar de turfschuren. Het slagturven is seizoensgebonden en vindt plaats tussen half maart en Sint-Jacobsdag (25 juli). Het werk loopt met drogen, opslag en vervoer echter nog maanden door. Na 1600 worden voor dit werk ‘bovenlanders’
(seizoensarbeiders) ingezet.
Opslag, handel en transport
Turfproductie wordt van oudsher opgegeven per 'roede', 30 x 30 voet groot en één voet dik. Turf voor lokaal gebruik wordt direct van de veenmannen gekocht (jaarlijks ongeveer tien roeden turf per gezin). De Goudse turfmarkt, de schakel tussen veenmannen en turfschippers, ligt aan de rand van de stad langs de Turfsingel bij het Moordrechts verlaat. Door deze sluis vaart men sinds 1545 turf vanuit Schieland naar Gouda. Ter verkoop meten beëdigde turftonders de turf met een geijkte turfton. Eén roede turf levert ongeveer vijf tonnen turf op. Turfschippers kopen turf op de turfmarkt, verschepen die naar elders en verkopen de turf daar aan de gebruiker. De ‘Goudse’ turf gewonnen in het gebied ten westen van de Gouwe wordt weggevaren via de Turfsingel. De noordelijk gewonnen turf wordt bij de Breevaart-spuisluis over de dijk gedragen naar schepen in de Hollandse IJssel. Deze betrekkelijk lichte lading wordt per vrachtzeilschip, turfeiker of venus geheten, vervoerd. Deze speciale zeilschepen kunnen zo’n driehonderd tot zeshonderd tonnen turf laden en zijn zo groot dat ze nog net in de sluizen (in het algemeen 3,50 x 20 meter) vanuit de boezemwateren passen. De sluis onder Waddinxveen, het Moordrechts Verlaat aan de Turfsingel en het Reeuwijks Verlaat in de Breevaart zijn hiervan goede voorbeelden. Turfeikers en venussen zijn fors genoeg om ook op de rivieren en in Zeeland tot in de Zuidelijke Nederlanden te varen.
De Goudse turfschippers
Met het productieve slagturven komt een enorme turfexport op gang. Gouda wordt Hollands grootste turfmarkt en overslaghaven, goed voor bijna de helft van de export naar de Zuidelijke Nederlanden. Honderden miljoenen tonnen turf zijn hier tussen de dertiende en de twintigste eeuw verscheept. Als vroeg in de zestiende eeuw de bierexport naar Vlaanderen en de Goudse bierbrouwerij terugvalt, is dit een zware slag voor de lokale schippers. Dankzij de turfhandel ontstaan dan nieuwe kansen. Het aantal Gouwenaren onder de turfschippers loopt snel op en rond 1580 zijn al ruim vijfhonderd schippers van de turfvaart afhankelijk. Ze varen vaak op vaste trajecten naar Zeeland, Brabant en Vlaanderen en vervoeren naast turf ook wel passagiers. Vanwege de scheepsmaat (meer dan 9 last = 18 ton) zijn ze meestal lid van het Grootschippersgilde, dat aan het eind van de zeventiende eeuw nog rond de tweehonderd schepen telt. Een groot deel hiervan is bestemd voor de turfvaart.
Herinneringen
De bloeiende Goudse turfhandel is nog in straatnamen terug te vinden. Zo herinneren de Turfmarkt en de Turfsingel aan de middeleeuwse turfhandel langs de eerste stadswallen en de latere vestiging buiten de westelijke stadsmuren. Na de stadsuitbreiding van 1350 groeit de turfopslag uit van de Turfmarkt naar de Raam en de Nieuwe Haven om rond 1580 te verhuizen naar de Turfsingel en het gebied ten oosten van het kasteel. Langs de Turfmarkt komen dan bedrijven en woningen te staan. In de negentiende eeuw, als turf- door kolenstook wordt vervangen, vestigen grote industriële bedrijven met kolengestookte stoommachines zich langs de Turfsingel.