Volgens pastoor Ignatius Walvis is de katholieke kerk in de Noordelijke Nederlanden altijd blijven bestaan. Ze mag dan zijn beroofd van alle rechten en gebouwen, de pastoors blijven de gelovigen altijd zielzorg verlenen. De paus denkt hier anders over en besluit de katholieke kerk in Gouda en omstreken rechtstreeks vanuit Rome te besturen. Het vuurtje wordt nog verder opgestookt door veel pastoors van jansenisme te beschuldigen. Uiteindelijk breekt Walvis met Rome. Dit leidt tot de oprichting van een eigen kerkgenootschap, de Oud-Katholieke kerk. Walvis wil nog wel zijn gelijk halen in het kerkelijk conflict en verzamelt historische informatie. Net vóór zijn dood verschijnt zijn ‘Beschryving der Stad Gouda’.
Walvis’ Goudse pastoraat
Ignatius Walvis wordt in 1653 geboren in Utrecht. Hij is de zoon van kunstschilder Johannes Baptista Walvis en Bernardina van Aller. Op zestienjarige leeftijd gaat hij studeren aan de universiteit van Leuven. Na zijn studie en priesterwijding werkt hij tien jaar als kapelaan in Den Haag. In 1688 benoemt apostolisch vicaris Petrus Codde hem tot pastoor van de Goudse statie (parochie) van Johannes Baptist aan de Hoge Gouwe. Walvis blijft hier pastoor tot aan zijn overlijden in 1714. Hij zet zich niet alleen in voor het zielenheil van zijn parochianen, maar bemoeit zich ook nadrukkelijk met de theologische en kerkrechtelijke strijd van de geestelijkheid. Die is zo ingewikkeld dat zij grotendeels over de hoofden van de kerkgangers heengaat. Walvis moet tandenknarsend toezien dat het gebied door toedoen van de paus rechtstreeks vanuit Rome wordt bestuurd. Bovendien moet hij paters jezuïeten en franciscanen (minderbroeders) als concurrenten naast zich dulden. Dat er spanningen zijn wordt duidelijk als Walvis in 1692 een preek houdt over Jansenius. De missiepaters nemen hier vanaf hun kansel stelling tegen. Rome veroordeelt de theologische opvattingen van de Ieperse bisschop Jansenius en de missiepaters klagen Walvis aan. Ook Walvis’ superieur vicaris Codde wordt van jansenisme beschuldigd. Codde moet zich verantwoorden in Rome en wordt in 1702 uit zijn ambt ontzet. Walvis neemt de ganzenveer ter hand om zich te verdedigen. Bovendien stelt hij alles in het werk om de paters weg te krijgen uit de stad. Hij beroept zich daarbij op oude rechten en afspraken. Hij klopt zelfs enkele keren aan bij het stadsbestuur. Ook zoekt hij in archieven bewijzen voor zijn stelling dat de katholieke kerk in Gouda altijd heeft voortbestaan en dat missiepaters hier dus niets te zoeken hebben. Deze gegevens verwerkt hij in zijn hoofdwerk ‘Goudsche katolijke kerk-zaeken’. Als Rome Theodorus de Cock aanstelt als opvolger van Codde met de missie om de pastoors in het gareel te krijgen, ziet Walvis zich voor de ultieme keuze gesteld: trouw zweren aan de paus of met hem breken. Samen met collega Sebastiaan Verwel besluit hij tot het laatste. Zij slaan een weg in die uiteindelijk leidt tot de oprichting van een eigen kerkgenootschap: de Oud-Katholieke Kerk.
Gouda’s stadsgeschiedenis
Walvis verzamelt dus met een vooropgezet doel historische informatie: hij wil zijn gelijk halen in een kerkelijke conflict. Het geschrift dat hieruit voortvloeit blijft echter in de kast liggen. Door de breuk met Rome is het voor Walvis niet meer bruikbaar. Toch is zijn speurwerk niet voor niets geweest. Als bijproduct verschijnt nog net voor zijn dood de ‘Beschryving der Stad Gouda’. Voor de pastoor is voorzichtigheid geboden. Op de titelpagina staan alleen zijn initialen vermeld. Verder besteedt hij nauwelijks aandacht aan de lotgevallen van de katholieken. Ook andere voor gereformeerden aanstootgevende thema’s vermijdt hij. Toch blijft een rel niet uit. De gereformeerde kerkenraad noemt het een ‘vuil paaps boek’ en protesteert op het stadhuis. Er volgt geen verbod. Wel wordt één bladzijde vervangen wegens kritiek op de handel en wandel van een Goudse notaris. Deze aanloopproblemen verhinderen echter niet dat in 1714 ook Gouda eindelijk zijn eerste stadsgeschiedenis heeft.