Begin negentiende eeuw maakt Nederland voor het eerst kennis met door stoom voortbewogen schepen. Na de succesvolle vaart van het eerste Nederlandse stoomschip ‘de Nederlander’ in 1823 schieten de stoombootrederijen als paddenstoelen uit de grond. Rederij de IJsel (met één s) is in 1840 de eerste in Gouda. Vele anderen volgen. De opkomst van het stoomschip is een grote sprong vooruit, maar betekent nog niet het einde van het ‘ouderwetse’ zeilschip. Als Gouda in 1855 aansluiting krijgt op het nieuwe spoornet tussen Rotterdam en Utrecht betekent dat een tweede revolutie op het gebied van verkeer en vervoer: de stoomtrein doet zijn intrede in Gouda.
Weerstand
In 1840 begint firma W.A. van der Garden & Co onder de naam rederij ‘de IJsel’ een stoomvaartdienst voor goederen en personen van Gouda naar Rotterdam. De Goudse Kamer van Koophandel is aanvankelijk fel gekant tegen deze nieuwigheid. Een stoomvaartverbinding met Rotterdam zal, volgens de Kamer, het oude Rotterdamse veer de das om doen, met desastreuze gevolgen voor de Goudse industrie. Bovendien, zo valt te lezen in een advies van de Kamer aan het stadsbestuur, woelen al die stoomboten met hun raderen het IJsselslib naar boven, waardoor de vaargeul ‘binnen korte jaren geheel vol zal geraken en de scheepvaart langs de IJssel, welke voor de stad, de fabrieken en voor het gehele Rijk van zo groot belang is, geheel zal vervallen’. Ondanks deze bezwaren verleent het stadsbestuur toch toestemming voor de stoomvaartdienst. De onderneming wordt een groot succes en de vloot groeit uit tot veertien schepen. Aangestoken door dit succes volgen andere rederijen, zoals ‘De Volharding’ die het vervoer over de Gouwe naar Amsterdam en Leiden voor haar rekening neemt.
Explosie
Net als de meeste bedrijven kent ook ‘de IJsel’ opstartproblemen. Op 18 juli 1841 ontploft de ketel van het stoomschip ‘Julia’. Er vallen doden en gewonden, maar de kapitein weet – ondanks het feit dat hij door de kracht van de explosie hoog de lucht in wordt geslingerd – het ongeluk als door een wonder te overleven. Deze tegenslagen weerhouden de mensen er niet van om massaal gebruik te maken van dit nieuwe en snelle vervoermiddel. In Gouda liggen de passagiersschepen voor de Veerstal. Op weg naar Rotterdam stoppen zij nog in Gouderak, Moordrecht, Nieuwerkerk, Ouderkerk, Capelle, Krimpen, Kralingseveer en eindbestemming Rotterdam. Naast de vaste dienstregeling wordt het al snel mogelijk ’s zondags een schip te huren voor pleziertochtjes. Behalve rederijen voor passagiers- en goederenvervoer worden er ook verschillende sleepbootondernemingen opgericht. Zo verlenen de Goudse stoomslepers van Pannevis hun diensten aan stilgevallen zeilschepen door ze voor drie rijksdaalders van Amsterdam naar Alphen aan den Rijn te slepen.
De stoomtrein
In 1855 volgt een tweede revolutie op het gebied van verkeer en vervoer. Gouda krijgt dan een aansluiting op het nieuwe spoornet tussen Utrecht en Rotterdam. Het Goudse stadsbestuur is in de beginjaren niet onder de indruk van het gestaag groeiende spoorwegnet. De scheepvaart blijft, zoals altijd, het belangrijkst voor de stad. Tekenend voor de sceptische houding van het stadsbestuur tegenover de stoomtrein is dat het Goudse station de eerste veertien jaar bestaat uit twee houten bouwketen. Bovendien blijft de Stationsweg een modderpad. Een volwaardig stationsgebouw komt er pas in 1869, als de verbinding met Amsterdam tot stand komt, een jaar later gevolgd door een verbinding met Den Haag. Dit stationsgebouw staat tot de Tweede Wereldoorlog. Tijdens het bombardement op de spoorweg door de geallieerden, in 1944, wordt het verwoest.