Hoewel de wereldwijde bekendheid van het Gouds plateel anders doet vermoeden, doet het ‘gedecoreerde sieraardewerk’ in Gouda pas haar intrede in april 1898. In dat jaar richt Egbert Estié samen met zijn compagnon Adriaan Jonker ‘Plateelbakkerij Zuid-Holland E. Estié & Co’ op, kortweg aangeduid als Plazuid. De NV Plateelbakkerij Zuid-Holland groeit uit tot de grootste aardewerkfabriek en tot de grootste werkgever van Gouda. Begin twintigste eeuw gaan ook de pijpenmakerijen Ivora, Zenith, Regina en Goedewaagen over op de productie van het inmiddels zo succesvolle sieraardewerk. De economische crisis in 1929 en later de Tweede Wereldoorlog doen de plateelindustrie geen goed. Na de oorlog is nieuweling Flora nog succesvol in modieus vormgegeven en gedecoreerd sieraardewerk. In 1984 verdwijnt de laatste vertegenwoordiger van de roemruchte Goudse aardewerkindustrie uit Gouda.
Gouds plateel
Rond 1900 wordt op veel plaatsen in Nederland sieraardewerk geproduceerd. Gouda is dan al bekend vanwege de kleipijpen en ook grof gebruiksaardewerk. De stad heeft een goede infrastructuur voor de productie van voorwerpen in klei. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom Estié vanuit Purmerend naar Gouda komt en daar samen met producent van grof aardewerk Adriaan Jonker de ‘Plateelbakkerij Zuid-Holland E. Estié & Co.’, bekend als 'de Zuid-Holland', in de volksmond ‘Plazuid’, op te richten. De eerste stukken die Estié in Gouda produceert vertonen een opvallende gelijkenis met producten uit Den Haag, Utrecht en Purmerend. Vooral Rozenburg vormt een belangrijke inspiratiebron. Dit bedrijf presenteert in 1900 het zogenaamde ‘eierschaalporselein’. Het betreft ragfijn gedecoreerde en flinterdun gegoten siervoorwerpen, die overal in de wereld prijzen in de wacht slepen en erg kostbaar zijn. Estié neemt deze manier van decoreren over, maar werkt niet op porselein doch op het veel goedkopere aardewerk. Hij haalt schilders van Rozenburg naar Gouda en zo komt hij aan de zogenaamde P-decors, waarbij de P verwijst naar porselein. Het succes blijft niet uit, want enkele jaren na de oprichting werken er in Gouda al een kleine honderd arbeiders. Al snel ontstaan ook ‘eigen’ decors: irissen, tulpen, viooltjes en papavers, geschilderd tegen een veelal groene achtergrond, bekend als decor ‘Gouda’. Daarmee is het ‘Gouds plateel’ als een eigen soort ‘gedecoreerd aardewerk’ geboren, eerst glanzend en later ook mat geglazuurd.
Van ambacht naar industrie
De artistieke Estié weet zich steeds door goede vakmensen te omringen, maar is in financieel opzicht minder onderlegd. Onder zijn leiding is sprake van een ambachtelijk bedrijf. Estié’s opvolger in 1908, Willy Hoyng, maakt van Plazuid een industriële onderneming. Ontwikkelingen als nieuwbouw, nieuwe ovens en standaardisering van het productieproces hebben vooral voor de plateelschilders vergaande gevolgen. Met de introductie van nieuwe decors als ‘Rhodian’ en ‘Damascus’ rond 1910 doen ook ponsieven hun intrede en kunnen patronen van decors op het aardewerk worden overgetrokken. Waren de schilders tot die tijd redelijk zelfstandig in het schilderen van decors, nu hoeven zij nog slechts de vlakjes in te kleuren. Het plateelschilderen is lopende bandwerk geworden. Met name in de jaren twintig, de bloeiperiode van het matgeglazuurde plateel, werken er meer dan honderd schilders bij Plazuid, zowel mannen als vrouwen. Inmiddels bestaat de Goudse aardewerkindustrie niet meer alleen uit Plazuid. Rond 1918 zijn daar Ivora, Zenith en Regina bijgekomen, in 1923 gevolgd door Goedewaagen. Stuk voor stuk bedrijven die hun oorsprong hebben in de productie van kleipijpen. Door de teruglopende export ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog zijn zij overgestapt op het sieraardewerk waarmee 'de Zuid-Holland' zo succesvol is. Zo groeit de Goudse aardewerkindustrie in de jaren twintig uit tot de belangrijkste tak van industrie in Gouda.
Staking en Economische Crisis
Tijdens de een half jaar durende staking van 1928/1929 raakt Plazuid een deel van haar markt kwijt. De ecomomische crisis van 1929 en de daarop volgende jaren doen daar een schepje bovenop. Handgeschilderd plateel wordt te duur voor de consument. Ondanks het predikaat ‘Koninklijk’ (in 1930) zijn in 1932 bijna alle schilders ontslagen. Plateelfabrieken nemen hun toevlucht tot de glazuurspuit, het zogenaamde crisisgoed. Met het aantrekken van de economie rond 1935 komen de plateelschilders wel weer terug, maar steeds worden hun decors gecombineerd met spuitwerk. Het ‘Gouds plateel’ van decennia daarvoor is definitief geschiedenis. Om minder afhankelijk te zijn van economische omstandigheden wordt het aardewerken assortiment uitgebreid. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werkt men nog enkele jaren door, vooral aan serviesgoed voor de bezetter. Door gebrek aan grond- en brandstoffen komt de productie uiteindelijk stil te liggen.
Wederopbouw en sluiting
Na de oorlog wordt de positie van Plazuid als initiator en vernieuwer overgenomen door Regina, Goedewaagen en - een nieuweling - Flora. Deze laatste specialiseert zich volledig op modieus vormgegeven en gedecoreerd sieraardewerk. Andere bedrijven volgen dit voorbeeld, hoewel Regina en Goedewaagen in de jaren vijftig juist prachtige serviezen uitbrengen. Met het overlijden van directeur Hoyng in 1954 raakt 'de Zuid-Holland' stuurloos. Er komt een nieuwe directie en deze gokt op de productie van porselein. Dit blijkt de nekslag; medio 1964 wordt de productie stilgelegd. Het faillissement volgt in februari 1965. De andere bedrijven houden het langer vol, maar met het faillissement van plateelbakkerij Zenith verdwijnt in 1984 de laatste vertegenwoordiger van de roemruchte Goudse aardewerkindustrie. Goedewaagen heeft dan Gouda als vestigingsplaats al ingeruild voor het Drentse Nieuw-Buinen. Onder de naam Royal Goedewaagen gaat de fabriek daar tot op heden door met de productie van aardewerk.